huurder

De Wet goed verhuurderschap treedt in werking!

Op 1 juli 2023 treedt de wet Goed verhuurderschap in werking. De wet voorziet in een basisnorm voor goed verhuurderschap bij woonruimte in de vorm van landelijke algemene regels die meetbaar, handhaafbaar en afdwingbaar zijn. Het doel is het voorkomen en tegengaan van discriminatie en intimidatie. Ook is de verplichting opgenomen om de huurovereenkomst op schrift te stellen en om de huurder over enkele zaken te informeren.

Vanuit de gedachte dat verhuurders in bepaalde gebieden misbruik maken van de sociaaleconomische kwetsbare positie van huurders, geeft de wet bovendien de bevoegdheid aan gemeenten om via een gebiedsgerichte verhuurvergunning strengere eisen te stellen aan verhuurders in dergelijke gebieden en om, waar nodig, malafide verhuurders uit dit gebied te weren die hun gedrag willens en wetens niet aan de norm voor goed verhuurderschap wensen aan te passen. In die gebieden mag niet worden verhuurd zonder vergunning van de gemeente.

Het gaat dus om vergaande bevoegdheden van gemeenten om in te grijpen in een huurovereenkomst. Het is voor verhuurders dan ook belangrijk om goed op de hoogte zijn van de nieuwe regels.

Wat is goed verhuurderschap?

Volgens de wet wordt onder goed verhuurderschap – samengevat – verstaan:

  • het zich onthouden van discriminatie door:
    – een heldere en transparante selectieprocedure te hanteren;
    – objectieve selectiecriteria te gebruiken bij het openbaar aanbieden van woonruimte;
    – het motiveren van de keuze voor de gekozen huurder aan de afgewezen kandidaat- huurders.
  • het zich onthouden van intimidatie, in welke vorm dan ook;
  • geen waarborgsom vragen die hoger is dan twee maal de kale huur;
  • het schriftelijk vastleggen van de huurovereenkomst;
  • het schriftelijk informeren van de huurder over:
    – de rechten en plichten van de huurder (voor zover die niet in de huurovereenkomst zijn opgenomen);
    – de hoogte van de waarborgsom en de wijze van afwikkeling van de waarborgsom bij het einde van de huur;
    – de gegevens van het meldpunt van de gemeente waar ongewenst verhuurgedrag kan worden gemeld;
    – de betalingsverplichting van de huurder met betrekking tot de servicekosten en de jaarlijks aan de huurder te verstrekken volledige kostenspecificatie;
  • het zich onthouden van het in rekening brengen van servicekosten anders dan in overeenstemming met de wettelijke bepalingen.

Voor verhuur van verblijfsruimte aan arbeidsmigranten, bevat de wet nog een aantal aanvullende regels.

Deze regels gelden ook voor verhuurbemiddelaars en beheerders. Ter uitvoering van de regels moet de verhuurder, verhuurbemiddelaar of beheerder in elk geval beschikken over een werkwijze die gericht is op voorkoming van woondiscriminatie. Ook neemt hij of zij in het kader van die werkwijze doeltreffende maatregelen en voert deze uit. De werkwijze en de daarbij behorende maatregelen moeten schriftelijk worden vastgelegd.

Handhaving

Iedere gemeente zal een meldpunt instellen waar huurders terecht kunnen met klachten over ongewenst verhuurgedrag.

De wet geeft gemeenten ook vergaande handhavingsmogelijkheden. Zo kan er een bestuurlijke boete worden opgelegd van maximaal € 22.500 en bij herhaalde overtreding zelfs maximaal € 90.000. Daarbij kan de verhuurder ook middels bestuursdwang worden verplicht om de overtreding ongedaan te maken. De wet geeft de gemeente zelfs de bevoegdheid om het gehuurde in het ergste geval in beheer te nemen.

De wet raakt niet alleen nieuwe, maar ook bestaande huurovereenkomsten

Wij adviseren verhuurders, mede gelet op de vergaande handhavingsbevoegdheden van de gemeente, zich goed te verdiepen in de Wet goed verhuurderschap. De wet raakt niet alleen nieuwe, maar ook bestaande huurovereenkomsten. Immers, een deel van de verplichtingen dienen ook in bestaande huurverhoudingen binnen een bepaalde termijn te worden nagekomen.

Heb je vragen hierover? Neem gerust contact met ons op! Ook met andere vragen over huurrecht of vastgoed kun je natuurlijk terecht bij onze advocaat huurrecht en vastgoed in Nijmegen, Dennis van Alst.

 

 

2023-06-30T11:43:08+02:0030 juni 2023|

Energielabel C verplichting

Vanaf 1 januari 2023 moeten (vrijwel) alle kantoorgebouwen groter dan 100 m2 volgens de wet energielabel C of hoger hebben. Als niet aan deze energielabel C verplichting is voldaan, is het verboden om het kantoorgebouw in gebruik te nemen of te gebruiken. Veel kantoren voldoen nog niet aan deze minimumeis.

Men gaat er vaak te gemakkelijk vanuit dat het de eigenaar van een kantoorgebouw is die ervoor moet zorgen dat het gebouw aan deze eisen voldoet. Dat is echter helemaal niet zeker. Als het gebouw wordt verhuurd is het namelijk nog maar de vraag of het niet voldoen aan de eisen een gebrek vormt dat de verhuurder moet verhelpen.

Vormt het ontbreken van minimaal een energielabel C een gebrek?

Of ingeval van het ontbreken van minimaal een energielabel C sprake is van een gebrek, moet per geval worden beoordeeld.

Een gebrek is op grond van de wet:

“een staat of eigenschap van de zaak of een andere niet aan de huurder toe te rekenen omstandigheid, waardoor de zaak aan de huurder niet het genot kan verschaffen dat een huurder bij het aangaan van de overeenkomst mag verwachten van een goed onderhouden zaak van de soort als waarop de overeenkomst betrekking heeft.”

Als op grond van de wet sprake is van een gebrek, dan is de verhuurder in beginsel verplicht om op verlangen van de huurder het gebrek te verhelpen. Deze verplichting geldt echter weer niet als het gaat om zogenoemde kleine herstellingen. Als voor het verkrijgen van energielabel C dus slechts kleine herstellingen benodigd zijn, dan moeten deze door en voor rekening van de huurder zelf worden uitgevoerd.

De inhoud van de huurovereenkomst is bepalend

De wettelijke regeling voor gebreken is van regelend recht. Dat betekent dat je in de huurovereenkomst een afwijkende regeling mag afspreken. Voor het antwoord op de vraag wie waarvoor verantwoordelijk is en wie wat moet betalen, moet de huurovereenkomst dus worden bekeken. Daarbij geldt dat als in de huurovereenkomst niets hierover is bepaald, de wettelijke regeling geldt.

Het veel gebruikte ROZ-model

Veel huurovereenkomsten zijn opgesteld op basis van een ROZ-model. In het meest recente ROZ-model voor kantoorruimte wordt een onderscheid gemaakt tussen het gehuurde (artikel 1.1) en de bestemming die de huurder daaraan geeft (artikel 1.2). Volgens het standaardmodel wordt op grond van artikel 1.1 bedrijfsruimte verhuurd en wordt – als de huurder het gebruikt als kantoorruimte – in artikel 1.2 kantoorruimte vermeld. Dat onderscheid is van belang om de volgende redenen.

In het ROZ-model is ook geregeld dat pas sprake is van een gebrek als de zaak aan de huurder niet het genot kan verschaffen dat een huurder bij het aangaan van de overeenkomst mag verwachten van het in de overeenkomst omschreven huurobject (dat is dus, het model volgend, bedrijfsruimte).

De verhuurder is op grond van het model  verantwoordelijk voor het verkrijgen en behouden van de vereiste vergunningen, ontheffingen en toestemmingen die benodigd zijn voor het gebruik van het gehuurde als – in dit geval – het brede begrip bedrijfsruimte. De huurder is verantwoordelijk voor alle overige vergunningen etc., waaronder dus die benodigd zijn voor het gebruik van het gehuurde in overeenstemming met de bestemming (als kantoorruimte derhalve).

Als gebruik is gemaakt van dit ROZ-model, en de standaardinvulling daarvan in artikel 1.1. en 1.2., dan is de huurder dus ervoor verantwoordelijk dat aan de overheidsvoorschriften die specifiek voor kantoorruimte gelden, wordt voldaan. De energielabel C verplichting valt daar ook onder.

Ook hierop zijn echter weer uitzonderingen denkbaar, afhankelijk van de werkzaamheden die moeten worden verricht om aan de eis te volden en de verdere inhoud van de huurovereenkomst (denk bijvoorbeeld aan de overeengekomen onderhoudsverdeling). Ook kunnen de bedoeling van partijen en de redelijkheid en billijkheid een rol spelen.

Trek niet te snel conclusies!

De conclusie is dat niet op voorhand kan worden gezegd wie waar verantwoordelijk voor is. Het zal per situatie (per huurovereenkomst) moeten worden beoordeeld. Misschien een onbevredigende conclusie, maar het betekent in elk geval ook dat je er niet als vanzelfsprekend vanuit moet gaan dat jij als huurder of verhuurder van alles in het werk moet stellen om aan de energielabel C verplichting te voldoen. De verantwoordelijkheid kan immers zeer wel bij de andere partij liggen.

Het is raadzaam dat huurders en verhuurders tijdig met elkaar in overleg treden om te analyseren wat er precies moet gebeuren om aan de energielabel C verplichting te gaan voldoen en om af te spreken wie wat gaat doen en voor wiens rekening een en ander dient te komen.

Voor welke kantoorgebouwen geldt de energielabel C verplichting niet?

Tot slot merk ik volledigheidshalve nog op dat de energielabel C verplichting niet voor alle kantoorpanden geldt. De verplichting is niet van toepassing op:

  1. een kantoorgebouw met een gebruiksoppervlakte aan kantoorfuncties kleiner dan 50% van de totale gebruiksoppervlakte aan gebruiksfuncties van het gebouw waarvan het kantoorgebouw deel uitmaakt;
  2. een kantoorgebouw als de totale gebruiksoppervlakte aan kantoorfuncties en nevenfuncties daarvan in het kantoorgebouw of in het gebouw waarvan het kantoorgebouw deel uitmaakt kleiner is dan 100 m2;
  3. een kantoorgebouw dat behoort tot een categorie als bedoeld in artikel 2.2 van het BEG zoals, onder andere, monumenten, panden die worden aangekocht of onteigend op grond van de Onteigeningswet en panden die ten hoogste twee jaar worden gebruikt.

Heb je vragen hierover? Neem gerust contact met ons op. Ook met andere vragen over huurrecht of vastgoed kun je natuurlijk terecht bij onze advocaat huurrecht in Nijmegen, Dennis van Alst.

 

2022-09-27T15:20:14+02:0024 augustus 2022|

Heb ik ontruimingsbescherming bij huur kantoorruimte?

De vraag of je als huurder echt weg moet op de einddatum van de huurovereenkomst, wordt eigenlijk nauwelijks gesteld. Dat klinkt logisch. Afspraak is afspraak en als een huurovereenkomst door opzegging eindigt, dan moet je weg… toch? Nee! Veel huurders van kantoorruimte weten niet dat zij aanspraak kunnen maken op ontruimingsbescherming.

Geen opzeggingsbescherming

Feit is dat je als huurder van kantoorruimte (en meer algemeen: alle overige bedrijfsruimte) nauwelijks huurbescherming geniet. Huurders van woonruimte en van winkelruimte hebben opzeggingsbescherming: de verhuurder kan slechts opzeggen als sprake is van een in de wet neergelegde opzeggingsgrond. Als de huurder niet berust in de opzegging, dan is de verhuurder genoodzaakt om naar de rechter te stappen om tot een beëindiging van de huurovereenkomst te komen. De rechter toetst dan of de opzegging terecht was.

Deze opzeggingsbescherming geldt niet voor huurders van kantoorruimte. De verhuurder kan de overeenkomst gewoon opzeggen met inachtneming van de overeengekomen opzegtermijn. De opzegging doet de overeenkomst eindigen op het tijdstip waartegen is opgezegd. Als de verhuurder ook de ontruiming heeft aangezegd, dien je als huurder normaal gesproken het gehuurde na het einde van de huur ook te hebben ontruimd en verlaten.

Ontruimingsbescherming

Dit gebrek aan enige opzeggingsbescherming heeft de wetgever gecompenseerd door de zogenoemde ontruimingsbescherming in het leven te roepen. Deze bescherming houdt in dat je als huurder van kantoorruimte na het einde van de huur aan de rechter kunt verzoeken om de termijn waarbinnen de ontruiming moet plaatsvinden, te verlengen. Een dergelijk verzoek moet dan wel binnen twee maanden na het tijdstip waartegen de ontruiming is aangezegd, te zijn ingediend.

De rechter zal vervolgens een belangenafweging maken. Als de belangen van de huurder (en eventueel: van de onderhuurder) door de ontruiming ernstiger worden geschaad dan die van de verhuurder bij voortzetting van het gebruik, kan het verzoek worden toegewezen. In dat geval kan de rechter de termijn verlengen tot maximaal een jaar na het einde van de huurovereenkomst. Vervolgens kan deze termijn op verzoek van de huurder nog tweemaal worden verlengd met een jaar. De maximale termijn voor ontruimingsbescherming bedraagt daarmee drie jaren na het einde van de huur.

Dit betekent dat de verhuurder na de einddatum van de huur, gedurende twee maanden geen ontruiming kan afdwingen. De verhuurder zal moeten afwachten of je als huurder gebruik maakt van je recht om ontruimingsbescherming te verzoeken. Dit is natuurlijk anders als je zelf hebt opgezegd of uitdrukkelijk hebt ingestemd met de beëindiging van de huur. In dat geval bestaat geen recht op ontruimingsbescherming. Als je binnen de bedoelde termijn een verzoek indient bij de rechter, zal de verhuurder niet tot ontruiming mogen overgaan voordat de rechter op het verzoek heeft beslist.

Conclusie

Kom je in de problemen door de opzegging van de huur, bijvoorbeeld omdat je niet tijdig kunt beschikken over vervangende ruimte? Stem dan niet uitdrukkelijk in met de beëindiging van de huur!

Kom je in de problemen door de opzegging van de huur, bijvoorbeeld omdat je niet tijdig kunt beschikken over vervangende ruimte? Stem dan niet uitdrukkelijk in met de beëindiging van de huur! Je hoeft in dat geval niet op de einddatum van de huur het gehuurde te hebben verlaten, maar je kunt nog in elk geval twee maanden blijven zitten. Deze termijn vangt aan op het moment waartegen de ontruiming is aangezegd (dat kan dus ook een datum na het einde van de huur zijn). Dien je binnen die termijn een verzoek in, dan hoef je niet te ontruimen totdat de rechter (negatief) op je verzoek heeft beslist dan wel tot de door de rechter verlengde termijn afloopt.

Tot slot

Deze mogelijkheden gelden overigens niet alleen voor kantoorruimte maar voor alle “overige bedrijfsruimte”. Met overige bedrijfsruimte wordt kort gezegd bedoeld: een gebouwde onroerende zaak die geen woonruimte en ook geen (detailhandels)bedrijfsruimte betreft. Daaronder vallen naast kantoorruimte bijvoorbeeld een opslagloods, fitnesscentrum, bioscoop etc.

Wil je meer weten over ontruimingsbescherming? Of twijfel je of je overige bedrijfsruimte huurt? Neem gerust contact met ons op. Ook met andere vragen over huurrecht of vastgoed kun je natuurlijk terecht bij onze advocaat huurrecht in Nijmegen, Dennis van Alst.

2021-12-29T23:48:10+01:0015 oktober 2021|

Tijdelijke huurovereenkomst of toch niet?

Heb ik nou een tijdelijke huurovereenkomst gesloten of een overeenkomst voor onbepaalde tijd met een minimumduur? Die vraag leidt geregeld tot geschillen tussen verhuurders en huurders. Maar hoe zit het nu?

In 2016 is ons huurrecht op een aantal belangrijke punten veranderd. Onder meer is toen de mogelijkheid geïntroduceerd om woonruimte tijdelijk te verhuren. Dat wil zeggen dat de verhuurder de overeenkomst na tijdige aanzegging kan doen eindigen op het overeengekomen tijdstip.

In de praktijk is niet altijd duidelijk of partijen een tijdelijke huurovereenkomst of een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd hebben gesloten c.q. hebben willen sluiten. Een dergelijke situatie heeft dit jaar tot een interessante uitspraak van de rechtbank Rotterdam geleid die van belang is voor de huurpraktijk.

Wat is een tijdelijke huurovereenkomst?

Er is sprake van een tijdelijke huurovereenkomst als deze is wordt aangegaan voor een periode van maximaal twee jaar als sprake is van een zelfstandige woonruimte, dan wel maximaal vijf jaar ingeval van onzelfstandige woonruimte. Is de overeenkomst voor een langere periode aangegaan, dan is in beginsel sprake van een overeenkomst voor onbepaalde tijd. De huurder heeft in het laatste geval de normale huurbescherming.

De verhuurder hoeft een tijdelijke huurovereenkomst niet op te zeggen om deze te doen eindigen. De wettelijke opzeggingsgronden zijn dan ook niet van toepassing. Wel moet de verhuurder minimaal één maand en maximaal drie maanden voor de einddatum van de overeenkomst de huurder informeren dat de overeenkomst op de overeengekomen datum eindigt. Dit noemt men de aanzeggingsplicht. Voldoet de verhuurder niet aan de aanzeggingsplicht, dan wordt de overeenkomst verlengd voor onbepaalde tijd (met de daarbij horende huurbescherming).

Ingeval van een tijdelijke huurovereenkomst, heeft de huurder altijd het recht om tussentijds op te zeggen. Dit recht mag niet contractueel worden uitgesloten.

De overeenkomst voor onbepaalde tijd met een minimum duur

In de praktijk worden ook vaak overeenkomsten voor onbepaalde tijd gesloten met een minimumduur. Dat is een overeenkomst voor onbepaalde tijd die niet tijdens de overeengekomen minimumduur kan worden opgezegd. Zo hebben beide partijen gedurende die periode zekerheid.

In een dergelijke overeenkomst is dan bijvoorbeeld het volgende opgenomen over de duur:

Deze overeenkomst is aangegaan voor de duur van twaalf kalendermaanden, (…). Indien een bepaalde tijd is opgenomen en deze periode verstrijkt zonder opzegging, loopt de overeenkomst voor onbepaalde tijd door.

Overeenkomsten met zo een bepaling komen in de praktijk veel voor. Ook al voordat de mogelijkheid van tijdelijk verhuren in de wet werd opgenomen.

Het probleem

Het probleem is dat de hiervoor geformuleerde bepaling ook zou kunnen duiden op een tijdelijke huurovereenkomst. De situatie kan zich dan voordoen dat de huurder denkt dat sprake is van een overeenkomst voor onbepaalde tijd met een minimumduur, terwijl de verhuurder uitgaat van een tijdelijke huurovereenkomst.

De rechtbank Rotterdam heeft een interessant vonnis gewezen in zo een geschil.

De uitspraak

De rechter heeft in zijn uitspraak het volgende overwogen:

De kantonrechter stelt voorop dat de tekst in de huurovereenkomst op meerder manieren kan worden uitgelegd zodat niet zonder meer duidelijk is wat partijen hebben afgesproken over de duur van de overeenkomst. Op grond van het zogenoemde Haviltex-criterium (zie HR 13 maart 1981, NJ 1981/635) komt het dan aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij mede van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.

In dit kader is van belang dat Huurster in hoedanigheid van huurster en consument als een “zwakkere” contractspartij aangemerkt dient te worden. Verhuurder is daarentegen – in hoedanigheid van verhuurder – een sterkere contractspartij. Verder is niet gebleken, of aannemelijk geworden, dat Huurster inhoudelijk betrokken is geweest bij de opstelling van de huurovereenkomst, althans bij het daarin opgenomen artikel 3.1 (zie 2.2). Eventuele onduidelijkheden dienen daarom in beginsel voor risico van Verhuurder te blijven en alleen als ervan kan worden uitgegaan dat Huurster zich óók bewust was van het feit dat zij met deze overeenkomst een tijdelijke huurovereenkomst voor één jaar zonder huurbescherming aanging, kan van dat laatste worden uitgegaan.

Conclusie

Als de tekst in een huurovereenkomst op meerdere manieren kan worden uitgelegd zodat niet zonder meer duidelijk is wat partijen hebben afgesproken over de duur van de overeenkomst, komt dat in beginsel voor rekening van de verhuurder als:

  • de huurder ten opzichte van de verhuurder als een “zwakkere” contractspartij dient te worden aangemerkt;
  •  de huurder niet inhoudelijk betrokken is geweest bij het opstellen van het contract, althans van de desbetreffende bepaling.

Dit geldt uiteraard niet als de huurder zich, ondanks de onduidelijkheid in de overeenkomst, ervan bewust was dat het een tijdelijke overeenkomst betrof.

Het advies is uiteraard om onduidelijkheid te voorkomen door er in de tekst van de huurovereenkomst geen misverstand over te laten bestaan van welk type overeenkomst sprake is.

Wil je advies hierover? Neem gerust contact met ons op! Ook met andere vragen over huurrecht of vastgoed kun je natuurlijk terecht bij onze advocaat huurrecht in Nijmegen, Dennis van Alst.

2021-12-29T23:49:06+01:0010 augustus 2021|

Huurachterstand: toegang ontzeggen?

In de praktijk komen we het nog steeds tegen: de verhuurder van bedrijfsruimte of woonruimte die de sloten vervangt en de huurder de toegang tot het gehuurde ontzegt omdat de huur niet is betaald. Ons advies: niet doen! Het kan tot schadeclaims leiden.

Heb je te maken met een huurder die de huur niet betaalt of andere verplichtingen voortvloeiende uit de huurovereenkomst niet nakomt? Dan heb je als verhuurder verschillende mogelijkheden om te bevorderen dat de verplichtingen alsnog worden nagekomen. Het ontzeggen van de toegang is daar niet een van. Hoe zit dat precies?

Heb je als verhuurder een opschortingsrecht?

De kernvraag in dit verband is of je als verhuurder een zogenoemd opschortingsrecht hebt. Met opschortingsrecht wordt bedoeld dat als een partij zich niet aan de afspraak houdt, de andere partij zijn verplichtingen kan uitstellen. Iedereen kent wel het recht van de huurder om de huur op te schorten als de verhuurder nalaat om bijvoorbeeld gebreken aan het gehuurde te herstellen. In dat geval komt de verhuurder een verplichting niet na en mag de huurder zijn verplichting om huur te betalen opschorten. Omgekeerd: als de huurder zonder rechtsgrond de huur niet betaalt, dan mag de verhuurder zijn verplichtingen opschorten, toch?

Het antwoord is in principe bevestigend. Toch mag je als verhuurder de huurder niet de toegang tot het gehuurde ontzeggen. Dat komt omdat de verplichting tot het verschaffen van huurgenot zich niet voor opschorting leent. 

Dat komt omdat de verplichting tot het verschaffen van huurgenot zich niet voor opschorting leent.

Opschorten betekent namelijk uitstellen. Je kunt verplichtingen alleen uitstellen als aan deze verplichtingen op een later moment alsnog kan worden voldaan. Voorbeeld: de huurder die de huurbetalingsverplichting opschort, kan op een later moment alsnog (met terugwerkende kracht) betalen. Huurgenot kan echter niet met terugwerkende kracht alsnog worden verschaft. Om die reden kan de verplichting van de verhuurder om huurgenot te verschaffen niet worden opgeschort. Je hebt als verhuurder dus niet het recht om verschaffing van het huurgenot te staken.

De gevolgen

Als je als verhuurder toch de sloten vervangt en de huurder toegang tot het gehuurde ontzegt, dan handel je als verhuurder in strijd met een van de belangrijkste verplichtingen in de huurovereenkomst: het verschaffen van huurgenot. In de rechtspraak wordt ook aangenomen dat de ontzegging van toegang gelijk te stellen is aan een eenzijdige buitengerechtelijke beëndiging van de huurovereenkomst en dat kan niet volgens de wet.

Het gevolg is dat je als verhuurder mogelijk schadeplichtig bent.

Het gevolg is dat je als verhuurder mogelijk schadeplichtig bent.


Bovendien kan de huurder over de periode dat de ontzegging duurt, aanspraak maken op huurvermindering, in die zin dat over die periode geen huur verschuldigd is.

Een situatie die ontstaat doordat de huurder niet betaalt, kan zo uitmonden in een flinke vordering van de huurder op de verhuurder. Je doet er dus goed aan om je goed te laten informeren over je rechten en plichten in een dergelijke situatie. Een simpel telefoontje met een ter zake deskundige jurist of advocaat kan veel juridische en financiele ellende besparen.

Heb je vragen over huren of verhuren? Wij staan voor u klaar!

 

2021-01-29T16:43:05+01:008 december 2020|
Ga naar de bovenkant